Gilde-altaar der lintwerkers. Met levendige kleuren waren de Drie Koningen er op gepenseeld. In 151 werd dit altaar door kerkmeester Thieleman van den Broeck met een nieuw beneficie verrijkt. Men was in dat jaar nog bezig, schip en Zuider zij-beuken af te bouwen. Het Drie-Koningen altaar zou weer te staan komen op de plaats, die het van ouds had ingenomen. 't Was intusschen afgebroken, ergens anders neergezet en nog niet herwijd. 1) Herplaatst kon het in 1515 nog niet worden, want de kerkkolom waar het aan zou komen prijken, nl. de derde van den koepel af, is er een van witten en blauwen steen. En deze kolom werd eerst in 1516 door Jan Heijns aan de kerk gelegateerd, en kan dus eerst daarna opgehaald zijn. | 336 |
Noten | |
1. | Altare ... in navi ecclesie ... et retro altare S Johannis evangelistae constructum, nondum tamen consecratum sed Deo dante consecrandum. De vroegere beneficies aan het altaar, door wijlen Arnoldus van Vladeracken gesticht, bleven in wezen. Oorkonde, Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. |
40. Driekoningen, Augustinus en Marcus. Beneficiën gesticht in 1515 en 1521 vóór de plaatsing in 1522. Lint- en passementwerkers. | 373 |
Derde altaar van zes altaren aan de kolomrij van den predikstoel, boven beginnende. Het altaar der Driekoningen, van Augustinus en weleer van Marcus was van het priesterkoor naar hier verplaatst, diende voor het lintwerkersgild en bezat twee beneficiën, in 1515 en 1521 door Tilman van den Broeck en gade Mechtild van Vladeracker gesticht.In 1539 werd het beneficie van het Driekoningen-altaar in de kapel van St. Barbara in de St. Janskerk aan Johan zoon Hendrik Lockens toegekend. (Charters van 's Bosch, blz 119) | 197 |
15. Aan de derde kolom onderhielden de lint- en passementwerkers een altaar, waar naast de H. Driekoningen ook de H. Augustinus en de H. Marcus vereerd werden. Vermoedelijk is dit altaar een der jongste altaren, dat aan een corporatie werd toegewezen. Immers eerst in 1595 werden de lint- en passementwerkers tot ambachtsgilde verheven. Mogelijk was het altaar, dat reeds in 1511 bleek aanwezig te zijn, al jaren vóór 1595 een trefpunt van godsdienstige devotie van deze handwerkers, die er een nieuw beneficie aan verbonden ofwel het bestaande beneficie melioreerden.1 | 245 |
Noten | |
1. | Mosmans, Sint Janskerk, blz. 336; Schutjes, Bisdom 's-Hertogenbosch, blz. 197. |